|
|
OORLOG NEEN, VREDE JA |
|
-
- Eens te meer heeft men geweld beantwoord
met geweld, barbaarsheid met barbaarsheid. Alsof men echt niets
anders kon doen!
-
- Terugslaan betekent oorlog. Als
men aan een oorlog begint, weet men niet wanneer en hoe die zal
eindigen. Men weet alleen dat het gemakkelijker is de oorlog
te verklaren dan vrede te sluiten.
-
|
Een regen van bommen is gevallen op
een van de armste landen van de wereld, door jaren oorlog geteisterd.
En het volk draagt de gevolgen, zoals altijd. Een volk dat al
zoveel heeft meegemaakt: de Russische invasie, de burgeroorlog,
de onderdrukking door de Talibans, een geweldige droogte, en
nu de uittocht. Het
geweld werkt als een raderwerk en zal weer aanleiding zijn voor
nieuwe vergeldingsmaatregelen. |
-
- Nieuwe terroristische aanslagen
zijn te vrezen. Wie op een wespennest slaat, loopt veel kans
gestoken te worden.
-
- Er bestaat nochtans een alternatief
voor de oorlog: rechtspraak en internationaal recht.
-
- Laten we zonder dralen de resoluties
van de Verenigde Naties met betrekking tot het Palestijnse volk
toepassen.
-
- Laten we een einde maken aan het
embargo tegen Irak, embargo dat elke dag
- kinderen doodt.
|
|
-
- Laten we de fiscale paradijzen aanpakken,
die voor de belastingen ondoorzichtig zijn.
-
- Laten we hen die achter de aanslagen
van de 11e september zitten, voor een internationaal gerechtshof
dagen, samen met wie hen steunen, financieren en beschermen.
-
- Laten we de dringende oproepen van
de anti-globalisten ernstig nemen: zij willen bouwen aan wereld
met meer rechtvaardigheid en solidariteit.
-
Een oorlog zal het terrorisme niet stoppen.
Als Bin Laden gevangen wordt genomen of gedood, zullen anderen
opstaan, even gevaarlijk en fanatiek als hij. In New York staan
aan de ingang van het gebouw van de Verenigde Naties op een muur
woorden van de profeet Jesaja. |
|
-
- Hij kondigt een wereld aan in vrede,
waar de volkeren "hun zwaarden zullen omsmeden tot ploegscharen,
en hun lansen tot sikkels. Geen volk heft nog het zwaard tegen
een ander." (Jesaja
2, 4).
|