|
|
- Bekoringen in de woestijn
(Mt. 4, 1-11 ; Lc 4, 1-13 ; Mc 1,
12-13)
Onmiddellijk na het doopsel van
Jezus door Johannes de Doper plaatsen de evangelisten de episode
waarin Jezus, gedreven door de Geest, naar de woestijn wordt
geleid om er op de proef te worden gesteld. Men kan zich inbeelden
dat Jezus, nu hij na zijn doopsel door Johannes beter inziet
wat zijn zending is, de nood voelt om zich terug te trekken en
na te denken over de manier waarop hij die zending zal behartigen.
Hij weet dat hem een verantwoordelijkheid wordt toevertrouwd
en nu wenst hij enige afstand te nemen om stil te staan bij de
vraag op welke manier hij die zal opnemen. Maar wat betekenen
dan die bekoringen die hem naar de keel grijpen? Wat is een bekoring?
Toch niets anders dan de uiting van een verlangen dat in elke
mens woont - het eenvoudige verlangen om te leven, en dat zich
soms vertaalt in een heel sterke begeerte?
De behoefte om te leven laat zich
sterker voelen na een langere tijd van vasten, maar gaat ook
verder dan alleen maar de behoefte aan voedsel. Zeker, om te
leven moet men eten. Maar we hebben ook behoefte aan ander voedsel.
We hebben er behoefte aan erkend te worden door de anderen, in
hun ogen te bestaan. Men kan dat universele verlangen zelfs aan
God toeschrijven, die de mens geschapen heeft.
|
Daarom kan men ook terecht zeggen dat
Jezus door de Géést naar de woestijn werd geleid
om er op de proef te worden gesteld. En kunnen we ook terecht
Onze Vader bidden dat hij ons niet in bekoring leidt en ons niet
uitlevert aan het kwaad. Want waartoe kan het verlangen om te
leven leiden als het ten top gedreven is, vooral als iemand bekleed
is met gezag en een zending? Hebben wij het aan een perverse
God te danken dat die levensdrift tot een bekoring wordt? |
Als hij effectief ingeschreven staat
in de menselijke natuur, dan is hij toch dubbelzinnig: hij kan
ons zowel tot de meest verhevene als tot de slechtste handelingen
aanzetten. De duivel die de evangelisten op het toneel laten
verschijnen als de verantwoordelijke voor de bekoringen, personifieert
dàt deel van onszelf dat strijd voert met een ander deel
- die inwendige tweestrijd waarmee wij geconfronteerd worden.
Het is in de keuze die iemand maakt dat de menselijke vrijheid
speelt. In de tekst van Matteüs en van Lucas wordt gedebatteerd
met bijbelcitaten waarmee de tegenstanders elkander om de oren
slaan. Hoewel de goede keuze uit een alternatief ten slotte niet
gerechtvaardigd wordt door bijbelcitaten, maar door de concrete
houding die iemand aanneemt.
Jezus wordt dus geconfronteerd met
de honger: "Hij vastte gedurende veertig dagen en veertig
nachten, en toen had hij honger" (Mt 4,2). Het is de eerste
elementaire behoefte die vervuld moet worden om menselijk leven
mogelijk te maken. De stenen die Jezus voor zijn ogen zag deden
hem denken aan grote broden. Een beetje duizelig door het vasten
ziet Jezus in zijn fantasie de geurende korsten en de malse kruim.
Maar hij herpakt zich.
Er bestaan ook andere vormen van honger:
"De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder
woord dat uit de mond van God komt". |
|
Zijn inwendige demon laat hem echter
nog niet los. Een ander behoefteniveau, een nieuwe idee komt
bij hem op. Deze behoefte, even belangrijk als de behoefte aan
voedsel, is de behoefte erkend te worden en voor een ander te
bestaan. Men weet dat baby's die correct gevoed worden maar aan
wie geen affectie getoond wordt, die geen contact hebben met
volwassenen, geen woorden te horen krijgen die hen doen bestaan,
onvermijdelijk wegkwijnen. Op dezelfde manier doet elk woord
dat komt uit de mond van God iemand leven.
Maar die behoefte aan erkenning,
even sterk als de honger, kan zich omzetten in een verlangen
om over anderen macht uit te oefenen. En zie, Jezus ziet zichzelf
reeds in het bezit van alle koninkrijken van de aarde die hem
erkennen als Heer en Meester. Dit zou alleszins gemakkelijker
zijn dan zich te engageren in een gewaagd leven. Is het zijn
doel niet zijn rijk te vestigen op aarde? Jawel. Maar hij gaat
een andere methode kiezen, hij zal kiezen om dienaar te worden
en vriend van iedereen. Hij zal zich uiteindelijk ter dood laten
brengen.
Maar, alles welbeschouwd, wat heeft
hij de erkenning van mensen van doen? Die van God moet toch genoeg
zijn voor hem? Als God van hem houdt, als God hem een zending
toevertrouwt, als God werkelijk om hem geeft - dat hij het hem
dan bewijst! Hij zal zich naar beneden werpen van op de bovenrand
van de tempel en God zal verplicht zijn iets te doen, een engel
te sturen om hem te dragen en hem zonder pijn op de grond te
plaatsen. De bekoring om God te gebruiken voor zichzelf. Als
God almachtig is, dan moet hij dit toch doen voor hem! En bovendien,
als dit geen gemakkelijk succes wordt! Maar Jezus onderkent deze
houding waarin men God op de proef stelt. "Gij zult de
Heer uw God niet op de proef stellen". Hij geeft zich
dan over aan God met vertrouwen en nederigheid.
|
De innerlijke strijd heeft hem uitgeput.
Maar hij heeft een klaardere kijk op de verschillende wegen die
hij kan inslaan. Hij is tot rust gekomen nu hij geweigerd heeft
in te gaan op mogelijkheden die niet in de lijn lagen van de
betekenis die hij aan zijn zending wilde geven. Nu kan hij zich
ontspannen en aanvaarden dat men zorg draagt voor hem. "De
duivel liet hem met rust en zie, engelen kwamen nader en dienden
hem" (Mt. 4,11). |
"Engel" is het woord dat
men gebruikt voor iedereen die, providentieel, op het gepaste
moment op het toneel verschijnt en van wie men zegt dat hij van
God gezonden is. Hier kan men denken aan een karavaan of reizigers
die voorbijkwamen, misschien vrienden die hem zochten.
Jezus is er klaar voor. Onverwijld
begint hij onderricht te geven in de synagogen, het goede nieuws
van het Koninkrijk te verkondigen en "elke ziekte en
elke kwaal bij het volk te genezen" (Mt. 4,23). |