|
|
Jezus, de man die kwistig
uitdeelt wat van de Vader komt (Lucas
15,1-3 en 15-32)
Noot van de vertaler:
"de verloren zoon" heet in het Frans "l'enfant
prodigue", letterlijk "het kind dat alles verkwist",
"dat alles kwistig uitdeelt". Woordspeling die aansluit
bij Lucas 15 en die onvertaalbaar blijft - we kunnen Jezus bezwaarlijk
"de verloren zoon" noemen!
Het is een titel die we niet gewoon
zijn, hoewel hij bij de kerkvaders hoog in aanzien stond. "De
tollenaars en zondaars kwamen allen naar Jezus om naar hem te
luisteren" zegt Lucas bij wijze van inleiding. Zo gedraagt
Jezus zich blijkbaar. Zonder enige terughoudendheid gaat hij
vriendelijk om met tollenaars - zoals Matteüs, die hij tot
een van de twaalf zal maken, en Zacheüs, bij wie hij zichzelf
publiek aan tafel uitnodigt. Hij vertoeft vaak in het gezelschap
van vrouwen van lichte zeden - zoals Maria Magdalena, die hij
tot de eerste boodschapper zal maken van zijn verrijzenis (Johannes
20,11-18). Meer nog, hij eet en drinkt met hen, wat men niet
doet als men een beetje eergevoel heeft.
En dat is nog niet alles. Hij ontvangt
de marginalen, de uitgeslotenen, hen die in onze samenleving
op de bank moeten blijven, de melaatsen, de blinden, de doven,
de zieken, al die paria's van die tijd die bij hem hun toevlucht
zoeken. |
|
Ze zijn welkom bij hem, en vaak verhoort
hij hen. En in dat alles vindt hij zijn vreugde. Jezus is werkelijk de zoon die kwistig uitdeelt
wat van de Vader komt.
Niet zijn zoals de oudste
zoon.
"De Farizeeën en schriftgeleerden
morden tegen Jezus: deze man ontvangt zondaars en eet met hen!"
Deze tegenstanders zitten opgesloten
in hun kant-en-klare ideeën en hun deugdzaamheid. Ze vinden
dat ze God iets kunnen verwijten, omdat zij hem sinds jaar en
dag dienen zoals het hoort, zonder ook maar één
gebod van hem te hebben overtreden. Het klopt dat ze hun godsdienst
nauwgezet onderhouden - maar dan zonder de anderen te beminnen.
Ze verkiezen de wet boven de liefde.
|
Let op de taal die Lucas gebruikt. De
oudste spreekt over zijn jongste broer met een vanzelfsprekend
misprijzen als over "die zoon van jou".De Vader
heeft het in zijn antwoord over "jouw broer". |
Tussen die twee aanspreekvormen gaapt
een afgrond, die maar overbrugd zal worden als de oudste geraakt
zal worden door dat woord "broer". Alleen dan
zal hij werkelijk weten wie zijn vader is en de draagwijdte begrijpen
van de woorden: "Jij, mijn kind, bent altijd bij me,
en al wat van mij is is ook van jou".
De parabel zegt ons niet wat de oudste
zoon gedaan heeft. Is hij binnengegaan in de feestzaal om er
zijn broer terug te vinden en met al de anderen mee feest te
vieren? Of bleef hij koppig vasthouden aan zijn weigering: "Ik
ben een rechtschapen mens, ik ga niet om met zondaars"?
Aan het einde van de parabel weten we het niet. En dat heeft
ook geen enkel belang. Essentieel is het te weten wat wij denken,
wijzelf, wat wij doen, wijzelf, en hoe wijzelf ons gedragen.
Zijn we zoals de oudste zoon of zoals Jezus, die kwistig uitdeelt
wat van de Vader komt? |