|
|
- Binden en ontbinden
"Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend
verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie
op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn."
(Mt. 18, 18)
-
- Na de parabel van het verloren schaap, die Jezus beëindigde
met de woorden :"Zo is het ook bij jullie Vader in de
hemel: hij wil niet dat een van deze geringen verloren gaat"
(Mt. 18, 14), staat hij nu stil bij de broer die verloren loopt,
die net gezondigd heeft.
-
|
Jezus toont aan hoe we moeten handelen om zo iemand terug
op de goede weg te brengen, diens vrijheid respecterend en zonder
zelf onze innerlijke vrede te verliezen indien hij vergeving
weigert en zich opsluit in zijn dooltocht. Daarop verbreedt Jezus
het perspectief en beweert, volgens Matteüs 18,18, dat alles
wat wij binden of ontbinden op aarde ook gebonden of ontbonden
zal zijn in de hemel. |
-
- 'Binden' en 'ontbinden' moeten we in hun positieve betekenis
nemen. Het gaat uiteraard niet over vastbinden, maar over verenigen,
over het aanknopen van levengevende relaties.
-
En over het verbreken van banden die ons afsluiten, en geenszins
over het beschadigen of kapotmaken van wat ons op een waardevolle
manier met elkaar verbindt. Daarbij mogen we niet voorbijgaan
aan de bekoring bij al wie een zekere macht heeft over anderen-
en dus ook bij de kerkelijke overheid - om mensen vast te binden,
om zware lasten vast te knopen op de schouders van de anderen.
Een ontzettende verantwoordelijkheid die we hebben. |
|
-
- Als het over menszijn gaat is niets onbelangrijk; alles
in onze manier van zijn en handelen betekent oneindig veel meer
dan wat het op het eerste gezicht lijkt. Meer nog, zegt Jezus:
ons gedrag tegenover de anderen heeft niet alleen een menselijke
dimensie, maar heeft ook te maken met de zijnswijze van God.
Daarom is de kwaliteit van de banden die ons met elkaar verbinden
zo belangrijk en is er de oproep om alle knopen die de relatie
met de ander ontwrichten te 'ont-knopen'.
-
- De directe band tussen het aardse en het hemelse, tussen
wat wij binden en ontbinden op aarde en de weerslag daarvan in
de hemel, dat vinden we reeds uitgedrukt in het 16e hoofdstuk
van Matteüs. Jezus is onderweg en - waarschijnlijk zoekend
naar zijn eigen identiteit - vraagt hij zijn leerlingen: "En
jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?" Petrus roept
uit: "Jij bent de gezalfde van God, de zoon van de levende
God".
-
|
Jezus preciseert daarop dat het alleen de gave van God is
die hem in staat stelt het goddelijk zoonschap te herkennen dat
zich in Jezus openbaart, en die aan onze daden, aan ons handelen
een menselijke kwaliteit geeft die doordrongen is van transcendentie.
"Gelukkig ben je," zegt Jezus tot Petrus, (gelukkig
zijn wij!), "want niet vlees en bloed hebben jou dit
geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is" (Mt
16, 17). |
-
- Als Jezus - in wiens onderricht nergens een bezorgdheid
om een nieuwe Kerk te bespeuren valt - in Matteüs 16, 18
verklaart
-
"Op deze steen zal ik mijn kerk bouwen",
moeten we daarin dan een verantwoordelijkheid zien die op een
unieke wijze aan Petrus wordt toevertrouwd, of het geloofsengagement
waartoe wij allen geroepen zijn? |
|
-
- Het is op de steen, de rots van een vertrouwen zoals Petrus
daarnet heeft laten zien, en waartoe wij allen geroepen zijn,
dat de gemeenschap wordt opgebouwd. Zo tonen deze uitspraken
in dezelfde bewoordingen aan - zowel wat van Petrus gezegd wordt
in Matteüs hoofdstuk 16 als van iedereen in hoofdstuk 18
- dat de banden die wij smeden en de knopen die we ontwarren
een eeuwigheidsdimensie hebben. De grootheid en de fundamentele
waardigheid van de menselijke persoon hebben in werkelijkheid
te maken met ons toebehoren aan God en aan Jezus Christus, die
ze ons geopenbaard heeft.
|