|
|
- Geest van waarheid, Geest
van heiligheid
"Ik heb jullie nog veel meer te zeggen, maar jullie
kunnen het nog niet verdragen. De Geest van de waarheid zal jullie,
wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid"
(Joh. 16, 12-13).
-
|
Een buitengewoon vooruitzicht, dat nauw aansluit bij een ander
woord van Jezus tot zijn leerlingen: "Het is goed voor
jullie dat ik ga." (Joh. 16, 7). Zolang Jezus
bij hen was waren ze natuurlijk helemaal op hem gericht, aandachtig
voor zijn woorden, voor zijn manier van zijn, alles verwachtend
van hem. Maar Jezus is er duidelijk niet op uit al hun aandacht
naar zich toe te trekken en roept hen op om verder te kijken
dan alleen maar naar hem. |
-
- Hij nodigt zijn leerlingen uit om zich bewust te worden
van hun eigen mogelijkheden en hun eigen roeping. "Jullie
zullen nog grotere dingen doen" (Joh. 14, 11-12).
-
- Wanneer de apostelen stilaan beginnen te aanvaarden dat
Jezus niet meer tastbaar bij hen aanwezig is - zoals het verhaal
van de hemelvaart goed lijkt aan te duiden -, kunnen ze beginnen
het woord te verstaan dat hij tot hen gericht heeft: "Jullie
zullen kracht ontvangen, de kracht van de heilige Geest zal over
jullie komen, en jullie zullen van mij getuigen
tot aan
de uiteinden van de aarde" (Handelingen 1, 8).
-
|
"Tot aan de uiteinden van de aarde"! Het
zijn niet alleen de apostelen die deze taak opgelegd krijgen,
maar iedereen die zijn Goede Boodschap ontdekt en geproefd heeft.
Een taak, maar ook een behoefte, het verlangen van al wie iets
ontdekt heeft van de rijkdom van zijn boodschap. Dan is het niet
meer uit plicht dat we van Jezus getuigen, van zijn Woord dat
tot vreugde stemt en van zijn Geest die ons doordringt, maar
omdat we graag met anderen dit innerlijke vuur, dat ons bezielt
en draagt, willen delen. |
-
- Onmogelijk die Geest te definiëren. Wie dat doet
zou hem begrenzen, zou het oneindige dat in ons woont herleiden
tot onze menselijke dimensies. Zo was trouwens ook al de grote
intuïtie van het Eerste Testament: laten we geen beeld maken
van God naar mensenmaat. God laat zich niet zien in de bliksem,
niet in de orkaan, maar in "het gefluister van een zachte
bries" (1 Koningen 19, 12). Een latente waarneming,
die op sommige momenten meer expliciet is, van een aanwezigheid
in ons die niet vreemd is aan wie we zijn, maar tegelijkertijd
in ons een teken is van het transcendente, van het oneindige.
-
- Wanneer we aandachtig geworden zijn voor deze aanwezigheid,
die ons bestaan optilt, dan mogen we toch niet onmiddellijk aan
de Geest toeschrijven wat we altijd op een relatieve en zoekende
manier waarnemen. Anders zouden we ons van God bedienen om onze
menselijke benaderingen te waarborgen en om ze ten onrechte een
absoluut karakter toe te kennen. Terwijl we altijd zoekende moeten
blijven, in wording.
-
- Het gaat om een discrete aanwezigheid die ons helemaal
niet dwingt, maar integendeel onze vrijheid ontplooit. Ze laat
zich op een unieke manier ontdekken in het meest intieme van
elk van ons, in een levensloop die voor iedereen anders is. Op
bevoorrechte momenten kunnen we deze aanwezigheid ook ontwaren
bij de anderen, wanneer onze blik en onze aandacht dieper gaan,
met meer eerbied voor wat die mensen zijn en proberen te zijn.
Vaak zullen ze dat niet beseffen en zullen we dat ook niet uitdrukkelijk
noemen.
-
De Geest, de Adem van heiligheid, doordringt onze manier van
zijn en handelen met een openheid en een nieuwe densiteit. Zo
komt aan het licht dat in ons, in elk van ons, iets méér
steekt dan onszelf. Of, juister gezegd, dat de mens drager is
van een grotere dimensie, ruimer dan op het eerste gezicht lijkt. |
|
|