|
|
De reis van Jeruzalem naar
Jericho
De parabel van de barmhartige Samaritaan
is welbekend (Lucas 10, 29-37). Timothy Radcliffe, gewezen generaal
van de Dominicanen, werpt in zijn boek "Que votre foi
soit parfaite" (Opdat uw vreugde volkomen mag zijn)
(Editions du Cerf, 2002) een nieuw licht op dit verhaal. Hij
suggereert dat we hier te maken hebben met een identiteitskwestie.
Er zijn die mensen voor wie de reis van Jeruzalem naar Jericho
gelijkstaat met een omvorming van hun identiteit terwijl anderen
aan hun identiteit gehecht blijven en niet in staat blijken te
zijn om de naaste te worden van de reiziger die overvallen werd.
|
Jezus begint met de vraag van de wetgeleerde
om te vormen. "Wie is mijn naaste?" wordt "Wie
is een naaste geworden voor de gekwetste medemens?" |
Op die manier legt hij de nadruk
op de nieuwe relatie die ontstaan is tussen de reiziger en de
Samaritaan. De identiteit van de reiziger die door rovers werd
overvallen wordt op geen enkele manier bepaald: "Een
zeker iemand". Diegenen die daar voorbijkomen worden
daarentegen wél precies gesitueerd. Twee van hen door
hun functie in de tempel, priester en leviet - waardoor we weten
dat het om orthodoxe Joden gaat - en de derde door zijn nationaliteit,
Samaritaan - beladen met de kwalificatie van ketter en afgescheurde.
Wat de twee eersten betreft, het contact met bloed en met een
lijk (er wordt gezegd dat de man halfdood bleef liggen) zou hen
ongeschikt gemaakt hebben voor de tempeldienst, waarvoor rituele
zuiverheid vereist was. Door vast te houden aan hun identiteit
is het voor hen onmogelijk om een naaste te worden voor de gewonde.
Op die manier missen ze de kans om op een nieuwe manier te tonen
dat ze mens zijn.
Wanneer Jezus vraagt wie een naaste
geworden is voor de gewonde medemens, zegt de wetgeleerde niet:
"De Samaritaan", maar "Diegene die hem
barmhartigheid bewezen heeft". Op die manier wordt de
Samaritaan bevrijd van het negatief beeld dat de Joden van hem
hadden. Hij wordt een nieuwe mens, een 'barmhartige'. De gekwetste
zelf, die niet geïdentificeerd wordt, kan om het even welke
mens in nood zijn die hulp behoeft. Hij is geen anoniem iemand
meer, in wie men een bedreiging ziet, maar wordt erkend als een
kwetsbaar menselijk wezen, die medelijden wekt en bezorgdheid.
|
In deze tijd, waarin alles zo vlug verandert,
zijn er velen die zich vragen stellen over hun identiteit. Een
vraag waardoor ze vaak krampachtig omgaan met de identiteit die
ze meegekregen hebben: daarbuiten hebben ze de indruk niet te
bestaan. |
De andere, de vreemde, diegene die
verschillend is, zien ze dan als een bedreiging waartegen ze
zich moeten beschermen. Daartegenover staan dan mensen die zich
laten 'omvormen' door een onverwachte ontmoeting, en die verandering
brengt geen verarming mee, maar een verrijking van hun identiteit.
Die wordt hen immers niet alleen van buitenaf gegeven, maar is
het resultaat van persoonlijke keuzes die ze in hun leven voortdurend
maken.
Zou de pointe van de parabel niet
nog verder gaan, door ook de identiteit van God zelf op het spel
te zetten?
Kan men inderdaad niet zeggen dat God
zelf niet geaarzeld heeft van identiteit te veranderen, om beroofd
en gebroken op ons te wachten aan de kant van de weg? |
|
|