bible
 
Het brood dat leven geeft
 
(Johannes 6, 32-69)  
   
De woorden die Johannes Jezus in de mond legt nadat hij de menigte die hem volgde de kans had gegeven om haar honger te stillen, noemt men vaak ‘de broodrede’. Werd deze slecht onthaald door zijn toehoorders, dan is dat bij ons niet veel beter. Als men de woorden van Jezus letterlijk opvat, dan zijn ze effectief ‘onverteerbaar’:  
   
la pain de vie “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.”
 
   
Dan maken wij de reactie van de joden tot de onze: “Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven?”. Waarop Jezus nog harder doorgaat: “Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag uit de dood opwekken. Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank.” (Joh. 6, 51-55). Als men ze letterlijk neemt en uit hun context haalt, dan zijn dit heel zeker “harde woorden” (vers 60) en kan men allicht begrijpen dat veel leerlingen die Jezus volgden daarmee ophouden vanaf die dag.  
   
Maar is het werkelijk omdat hij ze tot kannibalisme aanzet dat velen hem verlaten? De joden zijn immers vertrouwd met deze manier van spreken en ze weten heel goed dat ‘vlees en bloed’ een hebreeuwse uitdrukking is om de hele persoon aan te duiden. Zo toont Jezus dat hij als Mensenzoon tot het einde de menselijke conditie – zwakheid en kwetsbaarheid – op zich neemt. Maar hij neemt ook de waardigheid en de grootheid van een kind van God aan: hij geeft inderdaad blijk van een heel eigen nabijheid met hem die hij zijn Vader noemt. Voor de rest laat Jezus in dat verband geen enkele vorm van ambiguïteit bestaan als hij eraan toevoegt: “De Geest maakt levend, het lichaam dient tot niets. Wat ik gezegd heb is Geest, en leven.” (vers 63)  
   
Vanwaar dan die terughoudendheid bij zijn toehoorders? “Zijn lichaam eten en zijn bloed drinken” is geloven dat de woorden, de gebaren en de daden van Jezus echt voedsel zijn, bron van leven dus. Jezus zegt het klaar en duidelijk: “De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader; zo zal wie mij eet, leven door mij.” (vers 57)  
   
condamnation Jezus’ voortdurende verwijzing naar zijn Vader stoort hen voor wie hij slechts ‘de zoon van Jozef’ is. Erger nog, dit vinden ze aanstootgevend, want als Jezus beweert dat hij het brood is dat leven geeft en dat uit de hemel is neergedaald, dan is dat voor hen zoveel als een vloek. We hebben op dat ogenblik reeds de elementen voor zijn terdoodveroordeling: “Hij heeft godslasterlijk gesproken!”
 
   
“Zijn lichaam eten en zijn bloed drinken”, dat is in Jezus geloven en hem volgen. Zoals hij zelf leeft door de Vader, omdat het zijn relatie met hem is die hem doet leven en motiveert, zo spoort hij ons aan tot hetzelfde relationele leven wanneer hij zich vergelijkt met voedsel en drank – als het lichaam die heeft opgenomen worden ze één met de persoon die ze tot zich nam.  
   
“Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem.” (vers 56) We zijn van hetzelfde bloed, hij en wij. Dat ‘zien’ of ‘geloven’ is “naar Jezus gaan” (vers 68) en begrijpen dat hij ons wil laten delen in de diepe verbondenheid die hij met God beleeft.
union
 
   
Zo kan Jezus verklaren: “Wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.” (vers 35) Als Johannes, die Jezus deze woorden in de mond legt, insisteert op het voedsel – brood / lichaam en drank / wijn, bloed – dan is dat om op een sterke manier aan te tonen dat Jezus zich helemaal geeft, opdat we voorgoed zouden verzadigd zijn en het ons aan niets meer zou ontbreken. “Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in hem gelooft, eeuwig leven heeft.” (vers 40)  
   
Met het teken van brood en wijn plaatst Jezus zichzelf in het hart van ons menselijk delen, dat begint met het geven en delen van voedsel. Ook daar betekent ‘Jezus volgen’: zich engageren op de weg van het delen en het wederzijdse geven. Sommigen hebben ontdekt dat ‘Jezus volgen’ veeleisend is en dat ze zich beter op een afstand konden houden.  
   
Hiermee geconfronteerd stelt Jezus de twaalf de vraag: “Willen jullie soms ook weggaan?” (vers 67). Maar zij hebben alvast begrepen dat dit brood en deze wijn, dit lichaam en dit bloed, het teken zijn van een hoop die alle hoop te boven gaat.